In een eerdere post schreef ik, dat ik nooit een vogelaar zal worden. Een leuk tafereeltje met vogels, of wat voor dieren dan ook, sla ik niet over. Maar ik ga niet de natuur in met het ene doel om vogels te vinden. En ik selecteer mijn apparatuur ook niet met dat doel voor ogen. Technisch is het nog niet zo gemakkelijk om vogels goed vast te leggen, dus ik kijk niet neer op die tak van sport. Maar qua ‘verhaal’ is het gewoon niet mijn ding.
Het zou ook hypocriet zijn daar op neer te kijken, want ik doe hetzelfde met auto’s. Althans: voor een deel komt het op hetzelfde neer. Een vogelaar wil dat plaatje gewoon zelf maken. Hij of zij weet echt wel hoe zo’n dier er uit ziet dus daar is het plaatje niet voor nodig. Sterker nog: als je niet van te voren weet hoe de vogel er uit ziet, kan je ‘m niet herkennen.
En dat heb ik nou met auto’s. Van zo’n beetje elke auto is er wel een foto te vinden op internet en in boeken. Maar bij gelegenheid wil je het toch allemaal zelf vastleggen. Vandaar dat ik vorige week weer naar Interclassics in Maastricht ben geweest. Een grote oldtimer- en klassiekerbeurs. En natuurlijk ga ik niet zonder camera. En ik heb vooral oog voor mijn favorieten. Oftewel: ik weet al hoe ze er uit zien en ik heb die foto’s niet nodig. In veel gevallen heb ik er zelfs een schaalmodel van.
Maar gelukkig zijn er ook verschillen met de vogelaar. Ik sloof me op een autobeurs niet (meer) uit qua apparatuur. Het hoeft namelijk niet. Een grote telelens is voor de fotograferende vogelliefhebber een onmisbaar stuk gereedschap. Voor de auto’s is een milde groothoek in principe genoeg en die heeft iedereen wel in zijn arsenaal.
Maar het is nog erger gesteld met me. Ik ben inmiddels zo’n zeikerd wat fotograferen betreft, dat de fotograaf in mij niet per se naar die beurs hoeft. ‘Hij’ kan er niet echt zijn ei kwijt (om in vogeltermen te blijven, al is het een rare uitdrukking in combinatie met ‘hij’). Eenmaal op de beurs aangekomen wil de fotograaf in mij wel fatsoenlijke foto’s maken, want ‘adel verpflichtet’ niet waar? Maar echt verhalende foto’s zijn lastig. De meeste auto’s staan erg dicht op elkaar. Vanwege de hoge prijzen voor de stands. De handelaren willen er maximaal rendement uithalen. En dat betekent dat ze te dicht op elkaar staan. Het liefst wil ik de prachtige lijnen van een Lancia Aurelia zonder visuele afleidingen vastleggen. Maar helaas is dat niet mogelijk door andere auto’s voor en achter mijn droomauto. Voor de fotograaf in mij is het daarom wel een sport om van de nood een deugd te maken en te kijken hoe een en ander iets kan toevoegen aan de compositie.
Het is inmiddels zo erg dat ik niet eens heb geprobeerd om foto’s te maken van twee prachtige Maserati’s. Een donkergroene Khamsin en een donkerblauwe Ghibli (de echte, van eind jaren ’60, begin jaren ’70). Staan zeer hoog op mijn favorietenlijst en de genoemde kleuren zijn echt beeldschoon, maar de donkere kleur in combinatie met een plek in een relatief donkere hoek, maken ze voor Fotopeter niet interessant. Autopeter heeft echt wel even gekeken, maar heeft de discussie verloren. Geen plaatje.
Ander voorbeeld. Ik ben niet speciaal een citrofiel (liefhebber van Citroën) maar ik word gegrepen door de prachtige lijnen van een hele vroege CX. Een grote limousine, oorspronkelijk uit de jaren ’70. Het is een witte met rood interieur. De aantrekkingskracht zit ‘m er in dat het een vroege is zonder allerlei frutsels. De eerste uitvoeringen zijn meestal het meest puur. De witte kleur helpt ook en er is genoeg licht. Maar de auto is niet bijzonder genoeg om de ruimte te krijgen en een mooi totaaltje is daarom uitgesloten. Er staat teveel omheen. Geen foto.
Fotopeter kijkt verder wel meewarig naar andere fotograferende autoliefhebbers. Ik schreef bewust dat ik mij niet (meer) uitsloof qua meeslepen van apparatuur. Heb ik ‘vroeger’ wel gedaan. Bij voorgaande bezoeken had ik gewoon mijn spiegelreflex bij me en ik heb zelfs wel eens mijn statief meegesleept. Maar dat doe ik niet meer op z’n autobeurs.
Anderen wel. Ik zie veel grote camera’s. Veel Canon L-lenzen (rode ring, duidelijk herkenbaar). Maar ik zie ze er niets bijzonders mee doen. Deels omdat het niet kan want er is geen manoeuvreerruimte, deels omdat er weinig creatieve mogelijkheden zijn op zo’n beurs, maar ook deels omdat zij dat niet kunnen. Dat klinkt wat arrogant want ik kan immers niet door hun zoeker kijken, laat staan in hun hoofd, dus wie weet. Maar geloof me: aan beweging en houding van een fotograaf kan je veel zien. In mijn jonge jaren als tv-maker heb ik veel werk gedaan ‘om de camera heen’. Als camera-assistent, geluidsman of verslaggever. En dan moet je anticiperen op wat er wordt gefilmd, zonder dat je ziet wat er wordt gefilmd.
Oftewel: die collega-fotografen hebben veel meegesleept en hebben er eigenlijk niet zo veel aan. Zelf heb ik in 2016 een Fuji X70 aangeschaft. Een compact die in een heuptas past met een gemiddelde groothoek-lens en een grote APS-C sensor. Dat laatste is belangrijk, want dan kan je in het donker van het congrescentrum ook nog aardig uit de voeten. Zeker als de foto’s alleen maar op internet komen. En nee, die heb ik niet speciaal aangeschaft voor autobeurzen. Ik heb ‘m bijna altijd bij me. Maar het cameraadje heeft de perfecte specificaties voor deze gelegenheid. Bovendien moet je met een grote camera met statief ook nog eens opletten dat je niet tegen auto’s aan tikt. Met de Fuji is het allemaal een stuk relaxter. Wat het eigenlijk weer leuker maakt om plaatjes te schieten.
Het is daarom maar goed dat de fotograaf in mij gemengde gevoelens heeft over zo’n beurs. Als Fotopeter net zo enthousiast was geweest als Autopeter had ik meer mee moeten slepen terwijl het nulkommageen meerwaarde voor de foto’s zou hebben. Ja oké; mijn spiegelreflex is nog beter in het donker, maar als je geen posters maakt van de foto’s is dat niet van belang.
En zo houdt de fotograaf in mij eigenlijk nog het beste gevoel over aan het dagje auto’s kijken. Want hij heeft weer gelijk gekregen.
Peter